Nanda Janssen, onafhankelijk curator en schrijver.
Geschreven in opdracht van de Sieger White Stichting en gepubliceerd in The Pink Elephant, over het werk van Casper Verborg.
Casper is in mijn ogen een uitgesproken romantisch schilder. Een echte ‘schilder-schilder’. Iemand die is gevallen voor de verf en daar dagelijks de strijd mee aangaat in zijn atelier. Hij maakt zijn handen vuil en houdt van het fysieke aspect van schilderen. Met de materie tovert hij een illusie tevoorschijn. De woorden die hij kiest en de wijze waarop hij over het schilderen praat – met veel aandacht voor het proces, de techniek en het benoemen van beeldelementen – bevestigt dit beeld van de romantische schilder. Voor Verborg is de essentie van schilderkunst verf op doek. Meer precies: “Een magisch moment. Met iets wat van zichzelf niks is, pigment met wat bindmiddel, een hoop smurrie, ga je vegen, smeren en kwasten en dan vindt een omslag plaats en wordt het ineens iets. Het gaat iets representeren. Met verf kan je een illusie creëren. Dat vind ik magisch. Schilderkunst is vaak dood verklaard maar het zal altijd blijven bestaan omdat het aantrekkelijk is om met verf iets te maken. Werken met je handen heeft iets puurs. Dat klodderen, prutsen en de viezigheid die erbij hoort, het is heerlijk om je daarin te wentelen.”
Casper Verborg is ook een schilder die stevig geworteld is in de West-Europese schildertraditie. Als ik zijn werk bekijk, zie ik in gedachten lijnen lopen naar oude meesters die hem onbewust beïnvloed hebben. In de wijze van schilderen, zijn schilderopvatting, de grootse en complexe composities, in schilderkunstige trucs als het repoussoir, in de poses en gebaren en de inzet van personificaties en archetypen zie ik bijvoorbeeld de hand van Titiaan, Tintoretto, Velázquez, Vermeer, Rubens en Manet. Het gebruik van twee- of drieluiken en het ‘genre’ waarin hij werkt onderstreept dit. In specifiek zijn beschouwing op de huidige maatschappij hebben Hieronymus Bosch, Breughel en James Ensor hun sporen achtergelaten.
Als derde kenschets kan gesteld worden dat Casper Verborg een echte olieverfman is. Hij waardeert het gevoel en de smeuïgheid ervan en veert op bij de penetrante geur van olieverf, terpentijn en andere bindmiddelen. Tempera en acryl laat hij links liggen. De kunstenaar heeft in het verleden wel met acryl gewerkt maar is er bepaald geen liefhebber van: “Acryl voelt te luchtig, te nep eigenlijk. Alsof iets verf wil zijn dat het niet is.” Een andere meerwaarde is dat olieverf onderling enorm verschilt. Dit komt bijvoorbeeld door het soort pigment dat erin verwerkt is. Olieverf kan stug zijn, ijl of transparant. Bij het synthetische acryl is dat meer gelijk getrokken. Verborg ervaart olieverf als aardser. Er kunnen allerlei middelen aan toegevoegd worden zoals terpentijn, terpentine, lijnolie of standolie. Je kan dik over dun schilderen, dun over dik, je kan vegen en wat niet al meer. Zoals het een olieverf adept betaamt, roemt Verborg tenslotte de kwaliteit dat olieverf langer nat blijft zodat je erin kan blijven werken. Expanded painting en materiaalexperimenten zoals het gebruik van gips en iriserende verf mogen dan misschien helemaal in zijn maar deze schilder is nog lang niet uitgekeken op olieverf.
Gezien deze eigenschappen is het vrij natuurlijk dat Casper Verborg zijn master (2011-2013) niet in Nederland maar in België heeft doorlopen. Daar bestaat toch een andere traditie en schilderopvatting dan in Nederland. Algemeen gesteld ligt in Nederland meer de nadruk op de conceptuele benadering van schilderen, op het werken vanuit het idee, alsook op het formalisme, de aandacht voor kleur en vorm, terwijl in België meer gefocust wordt op de wortels van de schilderkunst, op techniek, verf, materie en beeld. Sprekend is de anekdote over zijn bezoek aan de open dag van het KASK (Koninklijke Academie voor Schone Kunsten) in Gent. Hij trof één grote chaotische bende aan. In een klaslokaal van vijftig vierkante meter werkten vijftien studenten in kleine hokjes. Ze deden absoluut niet hun best om die netjes te houden. Sterker nog, Verborg kreeg de indruk dat ze bewust de wanorde opzochten, tubes lieten slingeren en daar vervolgens overheen liepen zodat de verf uit de tubes spoot. Op het KASK houden de schilders zich letterlijk op in de schildertoren. Weer die romantiek van het schilderen. Casper Verborg schreef zich daar overigens specifiek in voor de master Painting en dus niet voor een master Fine Art.
Een aantal beeldbepalende schilders en tevens de schilderhelden van Casper Verborg zijn de laatste jaren regelmatig getoond in België. Neo Rauch (Duitsland, 1960), Adrian Ghenie (1977, Roemenië) en Michael Borremans (België, 1963) hebben alle drie overzichtstentoonstellingen gekregen in de Belgische musea (BOZAR en S.M.A.K.). Deze schilders hebben sinds een jaar of tien geleden een nieuwe deur geopend in de schilderkunst door zich sterk toe te leggen op representatie, het historiserende en het narratief. De voorstelling en het verhaal mochten weer. De grote schilderijen van Neo Rauch gaven de indruk dat ze vol verwijzingen naar het verleden zaten, maar welk en wiens verleden precies was ambigue. De uit dikke verflagen bestaande doeken van Adrian Ghenie leken beladen met twintigste-eeuwse geschiedenis, in het bijzonder aan de herinnering en verwerking daarvan. Michael Borremans vermengt op zijn beurt een fantasiewerkelijkheid met een onbepaalde tijd uit het verleden. In zijn werk roepen verstilde, vaak gemaskerde of verklede figuren een melancholische, theatrale sfeer op.
Casper Verborg is met die aspecten – geschiedenis, verhaal en fantasie – aan de slag gegaan en heeft er zijn eigen mix van gemaakt. Een flink aantal van zijn doeken beschouw ik als ‘fantasie historiestukken’, om maar eens een nieuwe term op te werpen. Van oudsher is een historiestuk een schilderij met een verhalende inhoud uit de klassieke of christelijke geschiedenis en mythologie. Een historiestuk geeft historische gebeurtenissen weer. Beroemde voorbeelden zijn ‘De Vrijheid leidt het volk’ (1830) door Delacroix of ‘Het vlot van de Medusa’ (1818-1819) van Géricault. Vanaf de renaissance gold het genre als het hoogste in de schilderkunst. Anders dan het klassieke historiestuk put Verborg juist uit de verbeelding. ‘Event, no. 2 (pink elephant)’, ‘Drawing room #1’, #2 en #3 (2015) zijn ‘fantastische’ voorstellingen van groepen mensen in een feestachtige, theatrale setting. Niet zelden zijn ze verkleed of gekostumeerd. Onder hen bevinden zich pierrots, naakten en een enkel verdwaald dier. Vaak is de ruimte te beschouwen als een collage van verschillende ruimtes: een salon, een theater, een anti-chambre. Ook de groep bestaat uit een verzameling uiteenlopende figuren. Dwalend over het doek ontdek je mensen uit verschillende tijden. Het heeft als effect dat onduidelijk is in welke tijd de voorstelling zich afspeelt. Dat is niet toevallig. De schilder hoopt dat het doek zich daarmee los zingt van de tijd en in een neutraal gesternte opereert. Het opvoeren van personificaties en archetypen onderstrepen dat historiestuk karakter, daarover straks meer.
Deze schilderijen nemen ook het karakter aan van een tableau vivant of ‘levend schilderij’. Het tableau vivant, dat een achttiende en negentiende-eeuwse inventie is, bestond uit stilstaande, gekostumeerde mensen in een symbolische opstelling met decorstukken. Ze namen zorgvuldig bepaalde poses aan en werden theatraal belicht. De opstelling werd achter een gesloten gordijn gemaakt. Als iedereen in de juiste houding stond, ging het gordijn open en kon het publiek een of hooguit twee minuten kijken. De acteurs of modellen spraken niet gedurende het toonmoment. Tableaux vivants beeldden dikwijls een maatschappelijk probleem uit en gaven tegelijkertijd de ideale oplossing.
Van dat laatste onthouden de schilderijen van Verborg zich. Maar toch, al zijn werk overziend en ook de meer eenvoudige voorstellingen, waarin een handvol figuren zich zwijgend in dezelfde ruimte ophoudt zoals ‘Event, no. 4’ (2013-2014), ‘Happening #1’ (2016) en ‘Interior, construction’ (2014), in ogenschouw nemend, dan dringt zich het beeld op van de dolende mens. De figuren verdrinken zich in feesten en partijen, hebben niks om handen en staren voor zich uit. De afwezigheid van echt contact steekt. Het delirium, de roes, eenzaamheid, doelloosheid, escapisme en de constante begeerte naar geluk verdringen zich om voorrang. Een geheim genootschap waar de mens is gedoemd tot eeuwig hedonisme. Hier wordt een alternatieve voorstelling van de hel of het vagevuur geserveerd: de worsteling der mensheid in zuurstokkleuren.
De vraag dringt zich op wat voor mensbeeld Casper Verborg probeert neer te zetten. Hij meent dat je als mens op jezelf bent aangewezen: “In feite ben je altijd alleen. Je wordt alleen geboren en je gaat alleen dood. Daar tussenin doe je je best om een goed leven te hebben en je tot andere mensen te verhouden maar dat blijft een ingewikkeld iets. Zeker in relaties. Communicatie is grotendeels een kwestie van interpretatie en als je geluk hebt, interpreteer je het beiden op dezelfde manier. Maar het kan ook zijn dat je elkaar helemaal niet goed begrijpt. Contact heeft toch altijd iets ongrijpbaars en dat zie je terug in mijn schilderijen.”
Laten we nog even verder graven. We leven in een gecompliceerde tijd waarin diverse crisissen domineren aangaande onder meer het klimaat, grondstoffen, vluchtelingen, EU en economie. Gezien het hedonisme en escapisme in zijn werk ben ik benieuwd hoe Verborg zijn schilderijen verbindt aan de huidige tijd. De kunstenaar zegt daar het volgende over: “De wereld is een complex en niet perse logisch gebeuren. Het is mens eigen om ordening aan te brengen en systemen te creëren en op die manier de wereld kleiner, overzichtelijker en misschien ook wel romantischer te maken. Beide posities komen in mijn werk tot uiting. Er zit zeker escapisme in mijn schilderijen. Mensen verdrinken zich inderdaad in feesten. Tegelijkertijd zie je dat het geen stand houdt en het allemaal uit elkaar valt. Het feest is slechts een oppervlakkige laag waaronder wanorde en chaos heerst. In het dagelijks leven signaleer ik dat mensen zich afsluiten voor wat er om hen heen gebeurt en dat zij zich slechts bewegen in hun eigen kringetje. Ik zelf vind het belangrijk om te weten hoe je eigen werkelijkheid zich verhoudt tot de grotere werkelijkheid. Voor zover die bestaat.”
Het gebruik van personificaties en archetypen is een opvallend aspect in zijn werk en draagt sterk bij aan het ‘fantasie historiestuk’. Op ‘Event, no. 5’ (2014) en ‘Shuffle off this mortal coil, run down the curtain and join the bleedin’ choir invisible’ (2016) is dat het meest uitgesproken. De archetypen de moeder en het kind zijn snel gevonden op het eerstgenoemde doek. De naakte vrouw die in bed stapt, staat voor de slaap en de ouderdom, het koppel in danskleding voor de toeschouwer en het leven, en de liggende figuren voor de dood. In ‘Shuffle off this mortal coil’ dat losjes geïnspireerd is op de ‘Danse macabre’ (dodendans), figureert de dansende vrouw als de personificatie van de jeugdigheid en de man als de dwaas. Processies zoals deze zijn een dankbare bron van archetypen. Deelnemers nemen een karakter aan en willen daarmee iets representeren, afdwingen of op de hak nemen. Personificaties als de dood, het leven, de vruchtbaarheid, het geloof en de macht kunnen zo de revue passeren. In de schilderijen van Verborg is aan de kleding, houding en interactie met een andere figuur af te lezen om welke personificatie of archetype het gaat. Deze betekenissen zijn niet altijd van tevoren helemaal uitgedacht, soms ontstaat het tijdens het schilderen. Verborg merkt dan dat bepaalde figuren meer aandacht nodig hebben, legt daar vervolgens meer concentratie in waardoor ze tevens meer gaan representeren. Vanuit deze rollen kan de gebeurtenis in het beeld verkend worden. Misschien herkent de kijker zichzelf in een archetype en is er daardoor houvast om het verdere beeld te interpreteren. De schilder zet ook minder uitgesproken figuren in waarmee de toeschouwer zich kan identificeren zoals ‘de man zonder eigenschappen’. Niet iedereen heeft immers een uitgesproken rol in de maatschappij. Deze neutrale figuren keren op een aantal doeken terug. Wie het werk volgt, pikt ze d’r zo uit: mannen of vrouwen die als willekeurige voorbijgangers in de tableaus staan. De personificaties en archetypen bieden weliswaar een kapstok maar vormen geen definitief raamwerk voor de betekenisvorming.
Archetypen zijn misschien ook wel het beeld binnen geslopen omdat ze bijdragen aan de suggestie van een verhaal. In het vroege werk van Verborg speelde het narratief geen enkele rol. Dat ontwikkelde zich pas in de tijd dat hij op het KASK zat. Regelmatig kreeg hij daar van mede studenten te horen dat zijn werk zo narratief was en dat was niet bedoeld als compliment. Dat zette hem aan het denken en in plaats van ervoor weg te schuwen, is de kunstenaar het narratief volledig gaan omhelzen. De tijd op het KASK benutte hij ondermeer om te onderzoeken wat nodig is om een narratief in verf weer te geven. Zijn inziens zijn de basisvoorwaarden voor een narratief tijd en ruimte. Er moet een ontwikkeling in de tijd zijn die zich in een bepaalde ruimte afspeelt. Verborg is een serie gestart van twee figuren waartussen interactie bestaat. ‘Performance, no. 1’ (2012) is het eerste schilderij uit die reeks. Het ‘verhaal’ is simpel, zo niet uitgekleed: twee personen verrichten een handeling. Welke handeling is niet duidelijk en dat geeft ruimte voor interpretatie. In ‘Performance, no. 2’ (2012-2013) zette de kunstenaar zijn zoektocht naar de essentie van het narratief voort en koppelde dat aan de vraag hoe je verschillende elementen schilderkundig [schilderkunstig?] oplost. De landkaart is strak weergegeven, zingt zich los van de figuren en speelt daardoor een hoofdrol in het beknopte verhaal. De Elvis Presley-achtige figuren dragen bij aan de meerduidigheid van het beeld. De achtergrond die in zijn vroege werk amper van belang was, wordt in deze serie steeds prominenter.
In ‘Event, no. 1’ (2013) is een volgende stap gemaakt aangaande het narratief. De compositie is complexer en het aantal figuren toegenomen. Er wordt een verhaal gesuggereerd maar het is er niet. Hoe lang je ook zoekt, een verhaal met een kop en een staart zul je niet vinden. De schilder geeft hier verschillende handvatten aan de kijker om een verhaal te construeren. Maar die ingrediënten hebben geen duidelijke volgorde. Het geheel, groepjes mensen waartussen niet noodzakelijk contact bestaat, is fragmentarisch. De voorstelling is als een aantal scènes uit een film die niet in de juiste volgorde staan of als hoofdstukken uit een boek die door elkaar gehusseld zijn. Het is uiteindelijk onmogelijk de volgorde van de gebeurtenissen vast te stellen en het verhaal te ontwaren uit de verf. Er gebeurt zoveel op het doek dat het eindsaldo nul is. Wanneer je maar genoeg figuren (n)iets laat doen, wordt het narratief meerduidig en misschien wel zo complex dat het oplost. De pointe van deze en andere doeken zoals ‘Event, no. 2 (pink elephant)’, ‘Drawing room #1’ en ‘Event, no. 6’ is de onmogelijkheid van het narratief, het verhaal in verf weer te geven.
Een nieuwe ontwikkeling lijkt zich af te tekenen. In het recente drieluik ‘Shuffle off this mortal coil’ (2016) waarop een processie in beeld is gebracht, lopen namelijk een gericht aantal verhaallijnen naast elkaar. De kunstenaar meent dat een processie bij uitstek een tijdselement in zich heeft en te beschouwen is als een lijn die zich in de tijd ontvouwt. Op dit doek is het hoofdbestanddeel de processie zelf, de optocht waarin niet alleen bonte figuren maar ook mensen voorbij trekken die daar per ongeluk in terecht zijn gekomen. Een volgende groep zijn de toeschouwers die aan de zijlijn staan te kijken en de laatste laag vormen de ornamentele figuren in de onderrand. Zo’n onderrand is geïnspireerd op het tapijt van Bayeux (1068), het fries uit de klassieke beeldhouwkunst en het koor uit de Griekse drama’s dat het geheel van commentaar voorziet. Deze drie lagen in het verhaal zijn los maar ook verbonden. Er is een wisselwerking tussen de onderste en bovenste laag. Beiden functioneren als toeschouwer. Bij nadere inspectie blijken sommige figuren uit de achtergrond terug te keren op de voorgrond. Het gevolg is dat het tijdsverloop niet chronologisch is. Het opdelen van de gebeurtenis in drie stukken, het is een drieluik, draagt daar eveneens aan bij. Van één gebeurtenis worden drie snapshots gegeven die in de tijd verspringen.
Een andere factor die de ambiguïteit van het verhaal kracht bij zet, is dus de toepassing van twee- en drieluiken. Een bekende schilder die het meerluik mede herintroduceert heeft, is Neo Rauch. Verborg meent evenwel dat Rauch er vooral om praktische redenen gebruik van maakt. Diens immense doeken zijn anders lastig te verplaatsen of te transporteren. Het is interessant dat Verborg dit ouderwetse fenomeen, dat van oudsher voor altaarstukken was voorbehouden, nieuw leven probeert in te blazen. Meerluiken maken het mogelijk met het beeld te spelen. Hij heeft er intussen zo’n vijf à zes gemaakt. Het eerste – ‘Event, no. 2 (pink elephant)’ (2013) – ontstond in zijn KASK periode. Op de voorbereidende schetsen bestond de voorstelling nog uit één stuk. Zowel vanuit het oogpunt van het narratief als vanuit formele overwegingen was Verborg nieuwsgierig naar de impact van een tweeluik. De naad die door het beeld loopt, is bij meerluiken onmiskenbaar en kun je daarom misschien maar beter uitbuiten. Die naad heeft een functie in het kijken. Opvallend is dat in dit specifieke tweeluik de twee delen niet gelijk zijn en daardoor de leesrichting bepalen. Het smalle deel met het gele paard lijkt een introductie op het grotere rechterdeel waarop veel meer gebeurt. Pas daarna dwaal je door het hele schilderij, linker- én rechterdeel.
Het drieluik ‘The uncertainty principle’ (2015) oogt als een rechthoekig schilderij waarin delen zijn weg gelaten. De drie ongelijke delen hangen daardoor niet tegen elkaar aan en de kijker kan die witruimte in gedachten aanvullen. Het is intrigerend dat alhoewel het beeld verspringt, het ensemble van schilderijen toch als één beeld over komt. Weer een andere toepassing is te vinden op het zojuist besproken drieluik ‘Shuffle off this mortal coil’ (2016) dat een tijdsverloop in beeld brengt. Andere mogelijkheden die Casper Verborg voor het meerluik in gedachten heeft, gaat hij in de nabije toekomst verder onderzoeken. Met name het ensemble dat toch één schilderij vormt, biedt potentie. Die losse schilderijen hoeven niet enkel te functioneren als fragmenten van een groter beeld, maar kunnen een associatieve verkenning van een fictieve plaats in een fictieve tijd in beeld brengen. Een collage van beelden die een myriade van associaties en verbindingen oproept. De kunstenaar stelt zich ‘een theater van het visuele geheugen’ voor.
Het gordijn, de draperie, het theater, de coulissen zijn terugkerende ingrediënten in Verborg’s doeken. In de schilderkunst worden dit soort elementen van oudsher gebruikt om illusie te creëren. Iedere kunstgeschiedenisstudent kent de parabel over de twee wedijverende antieke schilders Zeuxis en Parrhasius. Ze probeerden elkaar te overtreffen in de natuurgetrouwe weergave. Zeuxis wist een tros druiven zo realistisch weer te geven dat vogels erop afvlogen om ervan te pikken. Parrhasius leidde echter niet alleen dieren om de tuin maar ook de mens. Zeuxis wilde namelijk het gordijn dat voor het schilderij hing, wegschuiven tot bleek dat het gordijn geschilderd was. Hij was met open ogen in het gezichtsbedrog van Parrhasius getrapt. Sindsdien duikt het gordijn regelmatig op in de schilderkunst. Bijvoorbeeld in ‘De Allegorie op de Schilderkunst’ (1666-1668) van Johannes Vermeer. Op dit schilderij creëert het gordijn een opening tussen de wereld van de toeschouwer en de wereld van de kunstenaar. De kunstenaar geeft de toeschouwer de gelegenheid om in zijn wereld te kijken, een wereld vol symboliek en allegorieën. Het is een perfecte nabootsing van de werkelijkheid, het benadrukt het kunnen van de schilder en de schilderkunst in het algemeen. Tegelijkertijd is het gordijn ook als een repoussoir te beschouwen: een element dat diepte in het schilderij brengt.
Casper Verborg gebruikt deze zaken inderdaad ook om het idee van het schilderij als illusie te onderstrepen: “Ik denk dat schilderkunst draait om illusie. Je hebt het materiële aspect maar tegelijkertijd representeert het altijd iets. Het verwijst naar iets anders. Zo ook bij het theater. Het theater gaat over een schijnwerkelijkheid waarvan je met zijn allen doet alsof het realiteit is. Het is een soort stilzwijgende afspraak tussen theatermakers en publiek. Hetzelfde is van toepassing op schilderijen. Als kijker weet je dat je naar een illusie kijkt en jezelf voor de gek houdt maar op het moment dat je dichterbij stapt zie je juist weer puur die materie en lost de voorstelling op.” Het gordijn, de draperie en het theater hebben daarnaast ook een formele functie doordat ze aanleiding kunnen geven om tot ander kleurgebruik, toets of verfbehandeling over te gaan en het beeld en passant fragmentarischer maken.
De wijze van schilderen is doorheen de jaren behoorlijk veranderd. In zijn afstudeerwerk, in 2003 studeerde Verborg af aan ArtEz Arnhem, en de jaren erna schilderde hij koppen of naakten met grote aandacht voor de anatomie en de belichting. Alhoewel het zeer realistische schilderijen waren, beschouwde de kunstenaar het niet als portretten. Hij benaderde het lichaam eerder als een landschap en focuste zich op vorm, kleur, schaduw en textuur. Rond 2011 belandde hij op een dood punt. Hij had het gevoel uit te kunnen tekenen in welke richtingen zijn werk zich verder zou ontwikkelen. Of het zou de Lucian Freud kant opgaan en de aandacht zou liggen op intimiteit gekoppeld aan de schilderkundige werkelijkheid door de verf als huid toe te passen. Of de figuur zou een psychologische benadering krijgen à la Marlene Dumas. De derde weg was het beeld nog formeler aan te pakken. Op al die fronten waren al schilders actief. Het was tijd voor een wending: hij schreef zich in bij het KASK.
Daar kwam de nadruk meer op het schilderen en de verfbehandeling te liggen en minder op het eindresultaat, de voorstelling. De vormvastheid maakte plaats voor ruimte voor het moment. Iedere handeling, iedere streek of veeg vraagt om een reactie met materiaal of kleur. Het is zaak daar behendig op in te springen en de voorstelling gedurende het proces even te negeren: “Tijdens het schilderen kan ik dingen doen die niet logisch zijn voor de voorstelling maar wel vanuit het materiaal en de mogelijkheden die het biedt. Ik maak dingen kapot, zet er een andere kleur overheen, veeg er met een krant over waardoor dingen smerig worden. Vanuit die fysieke werkelijkheid van de verf ga ik weer even terug naar het beeld en doe daar vervolgens weer wat ingrepen. In het schilderproces vindt een wisselwerking plaats tussen de act van het schilderen en het werken naar representatie.”
Zijn palet veranderde eveneens. Felle gelen, rozen en paarsen liftten met hem mee. Zijn schilderstijl werd losser en vrijer, ook werd suggestie belangrijker. Zeker de recente werken kennen een hoge instabiliteit en tijdelijkheid. Het is alsof de toetsen, vlekken en vegen kortstondig bij elkaar komen om een oogwenk later, net als je je omdraait, weer uit elkaar te vallen. De schilderijen hebben dan ook geen duidelijk eindpunt. Casper Verborg geeft ruiterlijk toe dat een werk af is simpelweg omdat de tijd om is en het doek naar een tentoonstelling moet. Dat is de praktijk. Aangezien een schilderij altijd een tijdsopname is, is dat niet bezwaarlijk. De smoezeligheid van de verfbehandeling in de recente werken die in zijn atelier staan te drogen, is opvallend. Het lijkt alsof hij is gevallen voor de esthetiek van de lelijkheid. Okers en bruinen domineren deze doeken. Misschien is het een tegenbeweging op zijn kleurrijke palet.
Zoals veel schilders baseert ook Casper Verborg zijn doeken op bestaande beelden. In de krant, op Google, Pinterest of Flickr zoekt hij naar figuren of andere beeldelementen waarmee hij zijn voorstelling in de computer componeert. Het kunnen recente foto’s uit de krant zijn, vakantiekiekjes, historische foto’s, filmstills of antropologische foto’s. Of het bronmateriaal nu in kleur, sepia of zwart-wit is, de kunstenaar trekt alles gelijk door het om te zetten in zwart-wit. In zijn atelier liggen stapels A3 prints, de voorstudies voor zijn schilderijen. Foto’s van het dagelijks leven in vroeger tijden hebben zijn bijzondere interesse. Die beelden hebben iets geforceerds en geposeerds omdat mensen nog niet gewend waren aan fotografie. Terwijl deze mensen juist niet zelfbewust zijn, hebben die foto’s een theatraal karakter. Die tegenstrijdigheid spreekt Verborg aan. Omdat in filmstills de verschillende karakters en archetypen krachtig worden neergezet en Verborg soms op zoek is naar een bepaalde rol voor een figuur, zijn die ook zeer bruikbaar. Ik vraag de schilder naar de rol van de digitale beeldbank: “Een schilder kijkt altijd naar alle mogelijkheden die hij heeft om de wereld om zich heen te vertalen in een schilderij. Je kan naar model werken, het puur in je hoofd zoeken of gebruik maken van zo’n beeldbank. Die is er nou eenmaal dus het is dankbaar om die te gebruiken. Zo’n beeldbank is een grote pool van beelden maar ook van ideeën en opvattingen. De kijker weet en ziet dat natuurlijk en het maakt dat die op een ander niveau naar die schilderijen gaat kijken en beelden herkent, of niet. Dat geeft een andere impuls aan een schilderij. Ik vind het geen punt dat mensen dezelfde bronnen gebruiken, ze zijn tenslotte openbaar. Door de manier waarop je als individu dat vervolgens toepast, maakt het weer persoonlijk. Door het persoonlijke handschrift en de intentie kan hetzelfde beeld een hele andere uitwerking krijgen.”
Tijd voor een blik in de toekomst. Een kunstenaar heeft altijd wel een paar lijntjes lopen die een nieuwe impuls kunnen geven aan het werk. Bij Casper Verborg is dat zoals gezegd ondermeer het reactiveren van twee- of meerluiken. Andere stappen die hij wil zetten, is zijn werk ruimtelijker te maken door allereerst van zijn collages of voorstudies voor een schilderij ‘kijkdozen’ te maken. Door de individuele figuren op te blazen en op karton te plakken, kan hij een soort toneeldecor maken en gaan schuiven met de opstelling. Dit toneeldecor kan van alle kanten bekeken worden. De ruimtelijkheid die normaliter in het beeld wordt gesuggereerd, is dan letterlijk te zien en dat levert mogelijk iets nieuws op, bijvoorbeeld qua standpunten. Deze ruimtelijke schetsen vormen een tussenfase. Door deze ruimtelijke voorstudies te gaan schilderen, ontstaat er meer afstand tot het oorspronkelijke beeldmateriaal. Een andere ontwikkeling die hiermee verband houdt, is het geleidelijk loslaten van het bronmateriaal en zelf figuren en ruimten te creëren. De kunstenaar verwacht dat dit stapsgewijs zal gaan. Aanvankelijk zal hij zich nog wel op bronmateriaal baseren maar door de figuren eerst te tekenen alvorens ze te schilderen, zullen ze al langzaam aangepast en naar zijn hand gezet worden. De tijd zal uitwijzen of de kunstenaar uiteindelijk het bronmateriaal volledig ter zijde zal schuiven.